Het is stil op straat. Maar één ding is anders: het heeft gesneeuwd vandaag. Doortje zit zoals elke avond voor het raam, haar benen tegen de gloeiende verwarming, in een poging warm te blijven in dit tochtige appartement. Een auto stopt en een man met een masker op stapt uit, een wit papieren tasje in zijn hand. Hij laat voetstappen achter in de sneeuw op weg naar een portiek aan de overkant.
Toen ze vanochtend wakker werd, voelde het zoals alle andere dagen dat ze wakker werd de laatste tijd. Grijs, donker, stil. Doortje lag in bed en wilde niet uit bed, wilde nooit meer uit bed komen. Ze wilde zich overgeven, stuurloos zijn, zwevend in niemandsland, de veiligheid en warmte van haar bed koesteren, binnen blijven, voor altijd binnen, niet werken, niet die laptop openklappen, geen mensen te zien in kleine hokjes, zich afsluiten voor alle stress, en vooral niet verdrietig worden van de wereld buiten, of: gewoon niet verdrietig zijn.
Toch stond ze op, zoals ze elke dag deed. Tijd voor koffie, tijd voor een witte boterham met hagelslag. Haar ontbijtritueel. Ze zeggen dat rituelen en routines goed voor je zijn, dat je daarmee houvast creëert, houvast in de leegte van de dag, van zo’n eindeloze dag waarin je zit opgesloten in je eigen huis, steeds weer naar diezelfde muren zit te staren, tot je met de muren praat, tot de muren beginnen terug te praten.
En elke dag probeert ze het, ze probeert het echt, echt, maar elke dag is als Groundhog Day, meedogenloos hetzelfde. Toch hoopt ze ook elke dag weer hetzelfde, ze hoopt dat het beter wordt, beter dan dit. Dit strookje tijd waarin het moeilijk is te geloven dat het ooit weer lente wordt.
Maar sneeuw maakt alles beter. Sneeuw bedekt de wereld met een laagje zachtheid die er eerst niet was. Ze kan even doen alsof alles anders is. Buiten loopt de man terug naar zijn auto en maakt een tweede spoor voetstappen, voor hij met auto en al weer verdwijnt in het pikdonker van de stad.
Doortje pakt de deken die achter haar ligt, een oude versleten deken van haar oma, en wikkelt zichzelf in de dikke stof. Ze gaat met haar rug tegen de verwarming liggen en staart naar de poten van haar bank. Het is de warmste deken die ze heeft, een deken vol herinneringen. Ze sluit haar ogen en luistert naar de stilte. Dat is het enige wat ze nog heeft, herinneringen aan hoe het vroeger was. Voor de rest leeft ze in een soort leegte, met niets of niemand om aan vast te houden. Vandaag is ongrijpbaar en de toekomst bestaat niet meer. En het enige wat ze kan doen is zich verstoppen, makkelijk genoeg. Niemand die haar ziet. Niemand die haar ziet door die oneindige leegte om haar heen.
En even vraagt ze zich af of iemand het zou merken als zij zou verdwijnen, zoals sneeuw voor de zon verdwijnt. Hoe lang het zou duren, voor haar leven is weggesmolten en als grijze straaltjes ijswater langzaam richting het riool sijpelt. Wat er zou gebeuren als het voor altijd donker blijft, niet alleen buiten maar ook vanbinnen. Als ze nooit weer de wereld zou zien, zo mooi verstopt onder een laagje sneeuw, of daadwerkelijk naar buiten mocht, de sneeuw zou kunnen aanraken. Koude natte vingers en een vers laagje sneeuw.
Photo by Jessica Fadel on Unsplash