Op zaterdagavond 29 juni 2019 las ik een fragment voor uit GIFTIG tijdens de seizoensafsluiting van The Writer’s Guide.
Dit las ik voor:
GIFTIG
“Snel!” roept Heleni. Ze staat iets verderop onder de gammele houten overkapping van het nu nog enige Chinese restaurant in de stad. Ik sprint de verlaten straat over. Mijn harde zolen klappen tegen het asfalt. Een druppel regen landt op mijn voorhoofd. Ik spring net op tijd onder de overkapping en veeg mijn hoofd snel droog met de mouw van mijn jas. Van een spetter ga je niet dood. Hoop ik.
Heleni bonkt op de houten deur van het restaurant. Met veel gekraak gaat de deur open. Een oude vrouw in een dikke winterjas kijkt ons aan.
“Kunnen we hier schuilen?” vraagt Heleni.
“Het regent al.”
“We waren op tijd hier. Echt.”
De vrouw fronst, verdwijnt achter de deur en komt terug met twee grote plastic zakken.
“Jas hierin en bij de deur laten. Consumptie verplicht.”
Ze houdt de deur nu verder open en we stappen naar binnen. Terwijl we voorzichtig onze jassen uittrekken en in de zakken stoppen, kijkt ze streng toe. Heleni rolt met haar ogen. Dan wijst de vrouw naar de stapel zakken in de hoek en we leggen onze zakken er bovenop. Pas daarna mogen we door de tweede deur.
Hoe grauw en verlaten het buiten is, zo druk is het binnen in het restaurant. Er zijn draken, katten en lotusbloemen. Alles is vaalrood, vaalgeel of bedekt met een afbladderend laagje goud. Mensen zitten aan kleine houten tafeltjes, staan aan de bar of zitten met hun rug tegen de muur op het vieze, smoezelige zeil. Rook van sigaretten stijgt langzaam op richting het grijze systeemplafond. Een vettige lucht walmt de keuken uit. De tv aan de muur laat zonder geluid de nieuwste grafieken met gifniveau’s van deze regenbui zien. Een jong meisje geeft ons een menukaart en wijst een leeg plekje muur aan, pal naast de deur richting het toilet. De deur sluit niet helemaal en ik ruik de poep en pislucht door de kieren heen.
Heleni en ik zitten dicht tegen elkaar aan. Op de vloer is het kil en koud, maar aan mijn rechterkant voel ik haar warme lichaam tegen mijn arm en mijn been.
“Ik heb nog 25 euro,” en Heleni laat me de stapel munten in haar hand zien.
“Hoe kom je daaraan?”
“Gevonden , in ruil voor een fles goedkope wijn.” We bestellen een pot thee en niet één maar twee kommetjes rijstepap.
Ik kijk om me heen naar alle mensen die net als wij schuilen voor de regen, voor de nattigheid, voor het gif dat in het heldere hemelwater schuilt. Mensen lachen, kijken verveeld voor zich uit, praten of zwijgen. Het leven gaat door, ook in de meest onmogelijke omstandigheden. Ik eet mijn rijstepap met kleine hapjes. Ik weet niet hoe lang deze bui gaat duren, dus we proberen het zo lang mogelijk te rekken.
Voorzichtig balanceer ik mijn kommetje in mijn schoot en haal een gekreukelde envelop uit mijn broekzak. “Kijk, deze kreeg ik vandaag.” Met lichtjes trillende handen laat ik de envelop aan Heleni zien.
“Shit, Soof,” zegt Heleni en ze zet haar kommetje hard neer op de viezige grond. Een klein beetje pap druipt over de rand op de vloer. Ze zegt verder niets en staart de leegte in.
“Wat is er shit?” vraag ik, “Wat is er shit aan? Ik kan eindelijk hier weg, naar Zweden.”
Naast mij blijft het stil. Ik draai naar haar toe, en pak haar hand vast. “Jij krijgt vast ook snel een brief. We zijn een van de laatste gezonde mensen hier.”
Heleni reageert niet, staart nog steeds naar het niets. Haar hand slapjes in mijn hand. Haar gezicht is strak en koel. Dan fluistert ze: “Ik heb al een brief gekregen.”
“Echt? Wanneer?”
“Zes maanden geleden,” zegt ze.
“Waarom heb je niets gezegd? Waarheen?”
“Griekenland.”
“Wat doe je hier dan nog?”
We kijken elkaar aan. Haar bruine ogen boren zich in de mijne. Waarom heeft ze niets gezegd? Ze had allang weg kunnen zijn. Even vergeet ik waar we zijn en ik voel dat we allebei beseffen hoe ver weg die landen van elkaar zijn, van hier zijn, ook al lijkt het nog zo dichtbij op de oude landkaarten van Europa, en dat we elkaar misschien nooit meer zullen zien. Dan verandert er iets in Heleni’s blik en ze trekt haar hand weg.
“Misschien wil ik gewoon niet gaan,” zegt ze, nu met haar armen over elkaar. Ze kijkt me nog even scherp aan, alsof ze me uitdaagt, en steekt een sigaret op. Rook ontsnapt in wolkjes uit haar mond, verbergen even haar gezicht, haar blik, en lossen zich dan op in de lucht. Ze zegt niets meer, kijkt weer weg.
Hoe meer gif je binnenkrijgt, hoe sneller je wegrot van binnen. En het water wordt met de dag giftiger. Tenminste, dat zeggen ze. De stad overstroomt langzaam. Het beton rot en brokkelt af. Gebouwen storten in. Kelders en tunnels lopen onder met groenig water. En steeds vaker schuilen we voor buien die steeds langer lijken te duren. En het water, dat blijft GIFTIG.
Foto credit: Eline Luijsterburg