Een witte cel. De muren wit, als een leeg schildersdoek, een blanke pagina. Ze komen op me af en verdrukken me haast, vermorzelen, verpletteren me.
De kleuren zijn verdwenen. Ik huil niet, nog niet. Ik staar naar het wit van de muren. Seconden duren minuten, nee, uren, maar iets van mijn oude kracht, mijn verbeelding, komt terug. Die kracht, ze is alleen van mij.
…
Op een dag schilderde ik Maria, een personage uit een van de oude religies, in verschillende tinten blauw. Ik kwam haar steeds weer tegen in boeken die we hadden gered uit de bibliotheek, voor de sluiting. Ze werd mijn obsessie. Ik schilderde haar overal. Haar donkerblonde haar, lang en sluik. Haar blauwe sluier, in een kleur die steeds moeilijker te verkrijgen of te maken was, maar zij was die moeite waard.
Mijn mooiste Maria was die op de achterwand van de oude kerk. ‘s Nachts, in een klein streepje maanlicht, schilderde ik haar levensgroot in zachte, expressieve strepen. Ik schrok van elk geluidje, elk zuchtje wind, alles wat leek op een voetstap, maar ze was in één nacht af. ‘s Ochtends liep ik langs ‘mijn’ Maria, en in het heldere ochtendlicht was ze even mooi. Ik zie haar nu nog voor me. Om mij heen hoorde ik gefluister over haar gezicht, kalm en vredig, en over het schitterende blauw van haar sluier. Ze noemden haar ‘die blauwe’ – ze kwamen niet op haar naam. Ik liep elke dag langs, een week lang, en fluisterde haar goedemorgen of goedemiddag toe. Tot de zevende dag. Toen was ze opeens weg, verdwenen achter een wit vlak. Ze hadden niet eens de hele muur gewit, maar alleen mijn Maria verborgen onder een slordige laag verf.
Het hele verhaal is hier te lezen op Tijdschrift Ei (nummer 70, "Lekker futuristisch", oktober 2020).
Foto credit: Andrej Lišakov via Unsplash.
1 thought on “Fragment: Ik haat de stilte wanneer het tijd is om te spreken”
Comments are closed.