“Het was niet mijn bedoeling om haar te volgen.”
“Te stalken, bedoel je,” antwoordde Rob.
Wouter legde de vijf potloden op zijn bureau recht voor hij opkeek. Rob lag languit op de bank, zijn voeten leunend op de koffietafel die hierdoor iets was verschoven.
“Kun je je voeten van de tafel houden? Hij staat niet meer recht.”
Rob haalde zijn voeten weg en Wouter zette de tafel voorzichtig weer recht. “Het was geen stalken. Zo noem je het als het expres gebeurt. En dat was het niet.”
Het was per ongeluk zo gegaan. Het begon precies één maand geleden. Wouter ging net hardlopen. Hij stapte zoals gewoonlijk in de metro bij Blijdorp en ging op een lege stoel bij het raam zitten. Pas toen hij net zat, zag hij wie er tegenover hem zat. Robin. Ze had hetzelfde strakke roze broekje en shirtje aan, een helwit vestje, haar mooie blonde haren in een staart. Net als een paar weken geleden.
Wouter deed alsof hij haar niet had gezien en bladerde door zijn hardloopdata in zijn eigen geprogrammeerde Wouters Hardloopapp. Het was even wennen geweest om opeens zonder Rob hard te lopen, maar inmiddels toonde zijn data aan dat hij er aan gewend begon te raken. Hij ontwikkelde een nieuw ritme, met nieuwe gemiddelden, met nieuwe doelen. Waarom had hij ooit iemand anders nodig gehad?
“Jij weer,” klonk het tegenover hem.
Onwillig keek Wouter op. Robin staarde hem aan, met starre ogen die op onweer stonden. Wouter keek snel naar zijn telefoon en toen weer naar Robin. Ze staarde hem nog steeds aan. “Ik ga hardlopen,” zei hij snel en zacht.
“Met wie? Met een man?” Haar ogen glinsterden kwaadaardig.
“Alleen.”
Hij staarde weer naar de data in zijn telefoon, maar kon zich niet concentreren. Toen de metro voor de vijfde keer afremde en de vrouwelijke stem op het bandje ‘Wil-hel-mi-na-plein – let op, dit perron loopt schuin’ omriep, snelde hij het perron op en het station uit naar zijn vaste startpunt van zijn vaste hardlooprondje.
Een week later stapte Wouter weer de metro in bij Blijdorp. Hij zag haar meteen zitten, alweer geheel in matchende roze kleding. Als ze maar niet opkeek van haar telefoon. Wouter bleef stijfjes bij de deur staan. Bij het Centraal Station stapte hij snel uit en pakte zijn telefoon.
“Wouter – is er wat? Ik ben nog aan het werk.”
“Ze was er weer,” zei Wouter. Om hem heen liep iedereen richting de trap naar boven, naar de tram, de bus of het treinstation.
“Wie? Waar heb je het over?”
“Robin – dat meisje.”
Rob begon te lachen. “Oh, het meisje. Jezus, Wouter, ik dacht dat er iets ergs was gebeurd.”
“Het is ook erg. Wat als ze komende woensdag weer in dezelfde metro zit? Wat doe ik dan?”
“Misschien moet je je excuses aanbieden.”
Het perron was nu bijna leeg, maar de volgende mensen kwamen al de trap afgelopen. Een oneindige stroom mensen, allemaal verschillend. Wouter liep naar het einde van het perron, waar niemand stond.
“Excuses aanbieden? Voor wat?”
“Wouter, van wat je mij hebt verteld, was je ontzettend onbeleefd tegen haar. Je zou met haar gaan hardlopen, maar vervolgens deed je dat niet omdat ze een vrouw was. Natuurlijk is ze boos, pissig. Het helpt misschien niet helemaal, maar veel mensen waarderen het als je sorry zegt.”
“Ik zal er over nadenken.”
Wouter hing op, zonder dag te zeggen. De volgende metro kwam net aanrijden. Hij stapte in, opgelucht dat er geen roze meisje in zat.
Tien minuten later liep hij de trap op bij Wilhelminaplein. De wind blies in zijn gezicht. Het schuine KPN-gebouw leek zoals altijd om te vallen. Het wit van de Erasmusbrug leek te verdwijnen zo tegen de grijze, grauwe lucht. Hij draaide zich om, richting zijn vaste startpunt aan de waterkant, en daar stond ze, in die vrolijke roze kleur.
Misschien moest het zo zijn. Misschien, heel misschien, moest hij nu zijn excuses aanbieden. Dan zou hij er van af zijn.
Hij was blijven staan achter een grote plantenbak waardoor hij net uit Robins zicht stond. Of toch niet? Maar dan zou hij een andere looproute moeten uitstippelen. “Nee, nee,” fluisterde hij, schuddend met zijn hoofd. Hij zou naar Rob luisteren.
Wouter nam een grote hap adem en stapte achter de plantenbak vandaan. Precies op dat moment keek Robin zijn kant uit. Ze fronste, maar draaide zich snel weer om. Wouter verschool zich weer achter de plantenbak. Hij gluurde langs de grote, groene plant heen. Ze keek nog een keer achter zich om, zag hem niet staan, en begon te rennen. Haar strakke, blonde paardenstaart zwiepte op en neer op de maat van haar loopritme. Wouter keek haar na totdat ze achter een groot appartementenblok verdween. De wereld was weer grijs en grauw.
De woensdag daarop zat ze weer in de metro, weer in datzelfde vrolijke roze. Wouter stond ongemakkelijk in een hoekje bij de deur. Hij probeerde zich te concentreren op de stijgende lijn van zijn loopsnelheden in de app, maar ongewild trok het roze meisje steeds zijn aandacht. Robin zat op het blauwe, pluche stoeltje, met haar roze iPhone een spelletje te spelen. Haar blonde haren zaten los en verborgen haar gezicht half. Misschien zou hij vandaag zijn excuses aanbieden. Hij glimlachte even.
De vrouw van het bandje riep om: ‘Leuvehaven’. De metro remde af, deuren gingen open, mensen stapten uit- en in – niet per se in die volgorde – en al snel klonk de piep en waren ze weer op weg. Hij zag hoe Robin haar telefoon opborg, een roze elastiekje tevoorschijn haalde en haar haren in de welbekende, zwiepende paardenstaart bond. Bij het volgende station zouden ze allebei uitstappen. Een rare, onbekende vorm van angst ging door hem heen. Hij durfde niet meer. Snel draaide Wouter zich om en ging uit het zicht op een stoeltje zitten. Bij Slinge, het eindpunt van de lijn, durfde hij pas op te staan en uit te stappen. Vertwijfeld stond Wouter op het perron. Terwijl andere mensen overstapten of het station verlieten, stond Wouter daar in zijn eentje. Een piep klonk, deuren gingen dicht, en een lege metro verliet het station.
Een week later had Wouter besloten dat hij maar beter geen excuses moest proberen te maken en dat hij beter de hele situatie kon vermijden. Hij nam twee metro’s eerder dan gepland in zijn gewoonlijke schema en nergens was een roze meisje te zien. Tevreden liep hij de trap op bij de uitgang van het metrostation. De wind kwam hem weer hard tegemoet, samen met een lichte, verfrissende motregen.
Tien minuten later was hij bijna klaar met zijn warming-up en stond gehurkt zijn schoenen opnieuw te veteren. Opeens klonk een bekende, vrouwelijke stem: “Volg je mij?”
Hij keek om en daar stond ze. In dezelfde roze outfit. Hetzelfde witte vestje. Roze matchende nagels. Normaal haatte hij dingen die matcheten, maar nu viel het mee. Haar handen in haar zij. Haar blonde paardenstaart wapperde in de sterke wind. Het water van de haven golfde en klotste tegen de kade aan.
“Nee,” stamelde Wouter terwijl hij aandachtig zijn veters bestudeerde.
“Volgens mij wel. Ik zie je elke keer en je doet steeds zo gek. Weet je hoe dat heet? Stalken.”
Wouter stond op en keek Robin voorzichtig aan. “Ik wilde alleen maar sorry zeggen.”
“Nou, dat heb je nu gezegd. Dus je kunt ophouden met stalken.”
Wouter fronste. “Ik stalk je helemaal niet. Dit is toeval.”
Het begon harder te regenen. Robin rolde met haar ogen, zuchtte en beende zonder nog een woord te zeggen weg. Haar paardenstaart zwiepte op en neer. Wouter zag hoe ze weer verdween in het metrostation. Hij draaide zich om en keek naar het golvende water. De regen plensde steeds harder op zijn hoofd neer. Alles werd net nat. Zijn shirt, zijn broek, zijn schoenen, zijn sokken. Niets kon echter dat rare, onbestemde gevoel wegspoelen.
Wouter keek op van de koffietafel die nu weer recht stond. Hij keek naar Rob die nu zijn grote, lompe voeten op de leuning had gelegd. “Kun je je voeten van de leuning halen? Straks komen er deuken in.”
Rob zuchtte, maar haalde zijn voeten weg en ging rechtop zitten. “Wat is er toch met je?” vroeg hij, “je doet zo raar.”
Wouter dacht na. Hij dacht aan gisteren, aan hoe Robin weer boos was weggelopen, zelfs nadat hij sorry had gezegd. Hij zag haar weer wegbenen, in haar roze outfit, met de zwiepende, blonde paardenstaart.
Wouter zuchtte. “Ik weet het niet.”
Foto credit: Max Ostrozhinskiy via Unsplash